Overgave aan de kunst

Regisseur en scenarioschrijver Rudolf van den Berg over zijn film ‘Een echte Vermeer’

Door Charlotte van der Heiden

Op een warme nazomer middag tref ik Rudolf in café Ramses te Amsterdam. We nemen plaats op twee grote Chesterfields. Hij lijkt goed te passen in dit decor.
Na het zien van zijn film ‘Een echte Vermeer’ ben ik nieuwsgierig naar zijn eigen auteurschap en op welke manier deze invloed heeft op zijn film ‘Een echte Vermeer’.

Wanneer weet jij dat je een goed verhaal te pakken hebt voor een film? 

‘Hoe lang het duur dat verschilt per project, maar het is wel altijd hetzelfde gevoel, dezelfde beleving. Dat er beelden zich opdringen wanneer ik ineens een soort opwinding voel en ideeën ga opschrijven of tekenen. Dan kan ik mij nog wel vergissen en nog een tijdje denken “het is wel goed, maar het is niet goed genoeg voor een film” of “het is geen film” maar dat is wel een soort startpunt. Ik vind het wel een leuke vraag.

Ik lees bijvoorbeeld geen boeken met het idee dat daar waarschijnlijk een film in zit. Ik lees gewoon voor mijn plezier, omdat ik in een schrijver geïnteresseerd ben of in het onderwerp. En als er dan die sensatie komt van “wauw” dan zie ik in één keer een beeld of ik voel die opwinding van drama. Op dat moment denk ik hé nog eens lezen. Drama is daarin wel de kern.

Drama is natuurlijk een heel weids begrip. Comedy kan ook drama zijn. Dus ik bedoel niet in de zin van drama als tranen met tuiten, maar drama op de manier dat je als kijker geraakt wordt en ervaart dat hier iets wordt aangesneden wat iets wezenlijks in je eigen leven beroert.’

Wanneer daagt een verhaal jou uit om te worden verfilmt?

‘Ik zou niet steeds dezelfde soort films achter elkaar willen maken. Ik ben steeds iets anders aan het maken. En voor een deel komt dat door mijzelf maar het onderwerp kiest ook mij.’

Net zoals in de film ‘Een echte Vermeer’ het onderwerp ook Han van Meegeren kiest?

‘Ja, je wordt gekozen door je onderwerp. Niet altijd. Als ik naar mijn eigen films kijk, de goeie films, daarin heeft het allemaal wel te maken met thema’s die ik écht van wezenlijk belang vindt. Dat ik eraan begonnen ben en dacht “nou leuk onderwerp”. En dan langzaam maar zeker komt er het begrip dat het met mijzelf te maken heeft. Zoals met deze film Een echte Vermeer heeft dat best wel even geduurd.’

Heeft de keuze van het verhaal met jouw gevoel voor rechtvaardigheid te maken?

‘Het gevoel voor rechtvaardigheid kan ontzettend enerverend en emotionerend werken. In bepaalde Amerikaanse films, bijvoorbeeld rechtbankfilms, die zijn heel erg gebaseerd op die emotie om het onrecht ongedaan te maken. Maar dat is niet een vooropgezet plan wat ik heb. Dat is niet een nadrukkelijk thema van me.’

Op welke manier daagde het verhaal van Han van Meegeren jou uit om een film te maken?

‘Op een aantal niveaus natuurlijk. Het begint ermee dat je een anekdote in de schoot geworpen krijgt die bekend is. Die leuk is en die mij ook wel aansprak. Ik werd ervoor gevraagd. En als je ervoor gevraagd wordt dan is dat natuurlijk wel leuk, maar dan weet je ook dat je hier drie jaar mee bezig zult zijn. Je moet wel heel zeker weten dat je daar iets mee kunt. Dat het meer is dan alleen maar een inkomen verwerven want dan hou je het niet drie jaar vol.

Ik was vrij snel aan het zoeken waar het verhaal over gaat voor mij, want ik vond die anekdote an sich niet voldoende. Van die man Han van Meegeren die uit rancune op de critici een Vermeer namaakt en vervolgens al die critici voor aap zet. Dat is wel leuk, maar ik vind het te weinig voor een film.

Ik vond het te dun, dus ik ben al werkend gaan zoeken waar het nu eigenlijk over gaat. Dat heeft vrij lang geduurd. Ik merkte dat het gaat over de prijs van het kunstenaarschap. De angsten van het bestaan als kunstenaar.

Op het ene moment denk je dat je de allergrootste bent en dat je net zo goed bent als de allerbeste. Zoals Han zegt “ik ben net zo goed als Vermeer” en op het andere moment denk je: het stelt echt helemaal niks voor; ik ben een charlatan; ik hou de zaken voor de gek. Die belevingen zijn even sterk. Dat is wel wat ik merkte dat in deze film aan de hand was. Daar kon ik wat mee en kon hoofdrolspeler Jeroen Spitzenberger ook wat mee.’

Het verhaal van Han van Meegeren lonkt naar een internationaal podium. Zitten er daarom ook ogenschijnlijk on-Nederlandse scènes in?

‘Vooral met de bakelietscènes is het de bedoeling geweest de scènes totaal uit het naturalisme te tillen. Het groter en uitbundiger maken, en ja, bijna over de top. Ik heb een ontzettende hekel aan naturalisme. Hij denkt terug aan hoe hij er al die jaren aan gewerkt heeft. Het is nog maar de vraag of het de werkelijkheid is. Ik blaas het verhaal op naar bijna opera-achtige proporties en dat heeft natuurlijk een bedoeling.’

In de bedscène bijvoorbeeld is geen enkele schaamhaar te bekennen.

‘Ik vind het niet zozeer het ontbreken van schaamhaar wat het anders maakt maar dat die scene ergens over gaat. Bij de meeste van die seksscènes in films, ja, dan heb je een aanloop naar een hoogtepunt van twee verliefde mensen. Zal het gebeuren, zal het niet gebeuren? Ja hoor, en dan zijn ze bezig met iets waarvan ik denk, waarom kijk ik hier naar? Want het vertelt eigenlijk niks. En deze vrijscène vertelt wel wat.’

‘Vooral omdat hij op een gegeven moment vreemd gaat doen, gaat kijken en stemmen in zijn hoofd hoort. Het feit dat hij zo dicht bij de vrouw van criticus Bredius komt betekent tegelijkertijd ook dat hij dicht bij zijn vijand komt. Van Meegeren hoort weer die vijand in zijn hoofd. Dat was een vrij gewaagde aanpak. Ik gebruik die vrijscène om te vertellen waar die man door geobsedeerd is.’

Ik vermoed dat veel mensen naar de film zullen komen om te ontdekken hoe het precies kan dat de vervalsingen werden aangekocht en hoe de kopers precies belazerd zijn. De rol van de tijdgeest waarin de vervalsingen zijn gemaakt en gekocht speelt daarbij een grote rol, maar krijgt in deze film niet de aandacht die ik had verwacht.

‘Dat is een kunsthistorisch aspect wat ik wel aanstip maar wat ik te ingewikkeld vond. Ik geef een paar dingen aan. Het is een lacune in de kunstgeschiedenis, Vermeers religieuze periode. Han van Meegeren schildert precies datgene waar de criticus Bredius op zit te wachten.’

Dat hij het ook nog een keer aanpast aan de geest des tijds zit hem natuurlijk in die gelijkenis tussen zijn werk en allerlei fascistoïde stromingen in Duitsland. Ik heb daar wel over nagedacht. Ik heb in mijn research fase daarover gelezen. Je ziet het ook aan die schilderijen.

Er is een heel goed boek ‘The Man Who Made Vermeers‘ over geschreven door de Amerikaan Jonathan Lopez,. Hij toont aan dat Van Meegeren eigenlijk in die naziperiode pas op zijn plek viel met zijn stijl. En dat die stijl zijn eigenheid was. Dat gegeven zit wel in de film. Han van Meegeren zegt op een gegeven moment: “de Führer weet pas wat kunst is”. Soms moet je niet alles willen uitleggen. Dus ik maak keuzes. Het is net iets meer voor een documentaire dan voor drama.’

De overgave aan de kunst waarbij je al je geld verliest, je gezin, je status, je eigenwaarde, waarbij jij je hele leven op het spel zet. Jij hebt als cineast ook lastige periodes gekend. Is deze overgave een belangrijk aspect waarom jij het verhaal van Han van Meegeren wilde neerzetten?

‘Nou ja, niet zo zeer om het verhaal over Han van Meegeren te gebruiken voor dát aspect van ons bestaan. Dat heb ik ontdekt. Het was niet zo dat ik aan het project begon en dacht “nou dan kan ik eens even lekker uitpakken over de pijn van de omgang met het publiek en de critici”, maar dat begon zich langzaam maar zeker aan mij te manifesteren. Ik dacht: hé, dit zijn allemaal wel dingen die ik herken. De film is natuurlijk geen autobiografische film, alleen ik kon het wel gebruiken. Het invullen van het verhaal met de woede, verdriet en eenzaamheid die ik heb gekend. Om mij maar even pathetisch uit te drukken. Alleen dat was niet de reden om ermee te beginnen.’

‘De reden om eraan te beginnen was omdat ik dacht: dit is een boeiend verhaal met een eigenzinnige hoofdpersoon. Laat ik dat maar gaan onderzoeken. Want het gaat natuurlijk stap voor stap. Het was niet mijn eigen idee, deze film. Het was het idee van de producenten. Die hebben mij gevraagd of ik dit aan wilde pakken. Laten we het gewoon gaan onderzoeken.’

Boeken lezen, research doen, schema’s maken en met een coscenarist gaan werken. Ik had op elk van die momenten kunnen zeggen: nou ik zie er niks in, jammer dit wordt geen film, of dit is niet voor mij. Maar integendeel. Ik raakte er steeds meer ingezogen.’

Wordt op dat moment het verhaal een muze voor je?

‘Ik heb maar met weinig films zo zeer de ervaring gehad dat het proces me meenam in de betekenisgeving. Ik had niet kunnen voorzien dat dit de film zou worden. In die zin komt het zinnetje van Jólanka Lakatos (Lize Feryn) wanneer ze zegt “in het duister langs de afgrond van het ravijn lopen zonder te weten wat je zoekt met de kans dat je in het ravijn dondert. Dat moet je eens proberen”. Dat is eigenlijk een kern? En dat geldt eigenlijk ook voor deze film.

Je gaat wel opzoek naar iets zonder dat je weet wat je gaat vinden. Controle loslaten en je durven voeden door de muze. Door wat je voor je ziet gebeuren tussen acteurs. Door welke mogelijkheden je in die teksten hoort. Ik vind het nog altijd een mooi stuk als zij in die nazi periode hem de waarheid vertelt. Van ja, wat jij doet heeft niks met kunstenaarschap te maken. Terwijl ze zelf natuurlijk net zo opportunistisch is als hij. Om hele navoelbare redenen is geld voor haar belangrijk, maar ze wil ook die kunstenaar.’

‘Het Hertje en Hertje met jong’ is een van de weinige werken die hij onder zijn eigen naam uitbracht. Model stond het speelhertje van prinses Juliana dat elke dag van Huis ten Bosch naar Van Meegerens atelier werd gebracht. Ze hingen voor de Tweede Wereldoorlog in tienduizenden huiskamers. De tekening is zo’n bekend gezicht, dat de kans groot is dat je hem zelf ook eens hebt gezien.

Zowel in ‘Süskind’ als in de film ‘Een echte Vermeer’ hebben we te maken met bijna niet te accepteren good guys. Is dat ook op de rand van de afgrond lopen?

‘In Süskind is het interessant dat hij als opportunist begint. Hij pakt het baantje bij de Joodse Raad om zichzelf en zijn gezin in veiligheid te brengen en dan ontdekt hij wat het baantje behelst. Vervolgens gaat hij in verzet en moet daarvoor op het hellend vlak lopen. Eigenlijk had die film zo moeten heten. Het hellend vlak, vind ik. Hij gaat schipperen met die nazi’s en hoever kun je dan gaan? Daar gaat die film natuurlijk over. Dat vind ik een spannend soort moreel dilemma. Maar ik heb bij Süskind natuurlijk ontzettend zitten zoeken naar wat voor film maak je. Wat voor hoofdpersoon creëer je. Ook daar weer, de echte Süskind, hoe indrukwekkend ook, kun je niet letterlijk reproduceren in een film. Dat is te ingewikkeld en het levert geen verhaal op. Dus moet je kiezen en fictie gaan bedenken. Maar dan zoek ik nog wel altijd naar de ambiguïteit.’

Is de waan van de dag vaak meedogenloos voor de kunst?

‘Grote kunst weerspiegelt aspecten van de tijd maar transcendeert die ook. Als je Rembrandt ziet, die is heel erg geworteld in de 17e eeuw. Tegelijkertijd, als je ervoor staat, wordt je nog steeds bij je strot gepakt. En die heeft zich door de tijdgeest niet laten inpakken.’

Toen je terugkeerde uit Hollywood wanneer vond je weer grond om een film te maken?

Ik heb in Hollywood nooit een film kunnen maken omdat ik er maar een jaar heb gezeten. Ik was daar heel hard bezig met veel “mogelijke” projecten, maar ik ben teruggekomen omdat ik in Nederland een film kon gaan maken. En daar had ik ook een ontzettende behoefte aan en zin in. Zo leuk vond ik het daar niet zo zonder mijn dochters.

Ik ben daar naartoe gegaan in de hoop er projecten te realiseren en omdat het in Nederland bijna niet meer te doen was. Ik heb daar 1,5 jaar gezeten toen er een ommekeer in Nederland begon te komen. Daar heb ik toen gebruik van kunnen maken door weer een film te produceren.

Ik had wel zin om daar te blijven. Er zat ook wel schot in. Ik had een agent en ik was met een paar projecten bezig. Ja, het duurt allemaal zó lang en het is daar echt bikkel hard. Of dat gelukt zou zijn dat weet ik niet. Die rit heb ik niet uitgezeten.’

Alleen al die film maken, was dat genoeg als waardering voor je werk?

‘Het gaat om de vreugde van het maken, het proces. Dat meen ik echt. Maar je wordt natuurlijk altijd achter je vodden gezeten. Ook omdat het over veel geld gaat, er een marketingplan ligt en dat het een publiek moet vinden. Niks leukers dan dat het wordt bejubelt. Natuurlijk is dat leuk. Maar dat kan ik niet als uitgangspunt nemen, want dan raak ik de weg kwijt. Dan ben ik mijn oriëntatie kwijt. Dan weet ik niet meer wat ik moet maken. Als ik mij bedenk: dit wil ik zien, zo zie ik het voor me, zo moet het ruiken en dit is wat ik wil. Pas dan wordt het ook een eenheid.

Terwijl als ik denk: die scene dat vinden ze waarschijnlijk wel leuk bij de Telegraaf of de VARA. Wanneer ik dat denk ben ik helemaal de weg kwijt. Ik zou liegen als ik zei dat de publieksreactie mij niets kon schelen. Ik vind het leuk als het gewaardeerd wordt, maar ik heb dat niet voor ogen als ik het aan het maken ben. En nogmaals de vreugde van het maken is zo oneindig groot dat het al die ellende die er verder omheen zit meer dan compenseert.’

Er zitten een paar prachtige dialogen en scènes in waarbij ik de scene met de blauwe jurk, waarbij Jólanka Lakatos (Lize Feryn) voor het eerst poseert, wel iconisch durf te noemen. Voor de kunstkenner zijn dit prachtige sluitstukken in de film. In hoeverre zijn deze scènes helemaal rond en compleet van de schrijverstafel gekomen?

‘Een scenario is heel belangrijk want dat geeft structuur en dat geeft cohesie aan het verhaal. De pilaren en je balken. Maar het wezen van je film kun je niet op papier zetten. En dat is hoe zij naar elkaar kijken. Hoe ze beweegt. Dat ene gebaartje wat ze maakt. Hoe hij voordoet dat ze rechtop moet gaan zitten. Dat gebeurt toch op dat moment of in de repetitie.

Ik ben ontzettend ongeduldig dus ik verveel mij heel gauw. Mijn rooie lampje is altijd ‘saai’. Als ik dát denk dan probeer ik te ontdekken wat er gebeurt. En kunnen we nog eens iets anders proberen? Sta eens op, ga eens zitten. Dat is wel echt. Dat kun je bijna niet omschrijven.

Je kunt de situatie wél omschrijven. Je geeft in je scenario aan wat je nodig hebt en wat er is. De rest moet je dan toch invullen met je licht en met je mise-en-scène en je fotografie.’

Is het de totale overgave of de totale controle die een film beter maakt voor jou?

‘Je moet ook openstaan voor dingen die je niet begrijpt en goed kijken waarom het wel of niet werkt. Je moet heel goed voorbereid op zo’n set komen want er staan 30 mensen om je heen te wachten tot ze in actie kunnen komen. Je moet wel kunnen zeggen “jongens we gaan daar met de camera staan en dit is de handeling”, maar dan moet je nog wel op het laatste moment kunnen zeggen “ja, maar jongens dit loopje dat werkt niet. Ik wil dat je blijft zitten.” “Ja, maar het voelt zo raar.” “Maar gebruik dat gevoel”. Je moet wel in het proces zitten.’

En op welke momenten kun jij voelen dat het verhaal het spel gaat overstijgen?

‘Soms zie je het over het hoofd. Soms zie je het pas als je het terugziet in de montage. Soms is de druk op de set zo hoog dat je alleen maar denkt van oké dit was goed. En dan heb je wel eens dat als je het later terug ziet dat je denkt “hmm het valt mij toch een beetje tegen”. Of je denkt “wauw, ik wist niet dat het zo goed was”. Vergis je niet hè. Alles wat ik nu in verheven termen zeg over dat geheimzinnige proces op de set dat wordt volstrekt overschaduwd door de enorme tijdsdruk.

Als je een schilderij staat te maken, ja als het dinsdag middag niet lukt, ga je woensdag ochtend weer verder. En voor mij apart woensdag avond. Dan laat je het een week liggen en dan ga je weer verder. Maar op zo’n set moet het binnen dat tijdsbestek gebeuren. Dan kun je niet zeggen: jongens het werkt niet; ik ga even een uurtje wandelen en ik kom wel weer terug als ik het weet. Het moet allemaal tak – tak – tak. Dat is de strijd waar je stress van krijgt. En in die stress moet je blijven voelen en blijven nadenken.

Dat is geen klacht. Dat is de beschrijving van de werkelijkheid. Je wilt echt het onderste uit de kan halen. En dat is de strijd dat je wilt spelen op die set. Dat je alles open wilt houden. Dat je aan de ene kant dingen wilt proberen en dan die waanzinnige logistieke druk van ”jongens nog 5 minuten en dan moeten we aan het volgende shot beginnen”.’

Han van Meegeren gaat in de film eerst opzoek naar de technische perfectie en vervolgens heeft hij toch de passie nodig om de ziel in het schilderij te leggen. Om het werk compleet te maken. Hij bezegeld uiteindelijk het doek met een kus.

‘Nou ja, wat voor kus is het zeg het maar?’

De uitleg zou een judas kus kunnen zijn, waarbij hij de kunst verloochend. Een volgende uitleg zou kunnen zijn dat hij de liefde voor dit kunstwerk erkend.

‘Ik ga je niet het antwoord geven. Ik kan er wel iets over zeggen. Het is een behoorlijk heftige scene die boven het naturalisme uit gaat. Je denkt dat hij dat schilderij gaat insmeren met poep. Dat is wat je als kijker denkt. Want je hebt dat verhaal over die vader in je hoofd. Zijn vader die hem als peuter zijn handjes in de poep duwde op de wc. Je vermoedt dat hij daar de stem van zijn vader volgt.

“Wat is het een waardeloos schilderij”, zegt hij. En dat stond ook in het script. Dat hij het zou insmeren. Ik stond daar met Jeroen (hoofdrolspeler) en dacht ik “ja, als ik hier Jezus met poep laat insmeer vertel ik iets héél anders dan wat ik wil vertellen. Want daar gaat het helemaal niet over”.

Ik vond die opbouw wel heel spannend. Als je die vader stem bij wijze van spreken hoort en dat die daar nooit van los komt ‘ik ben niks, ik kan niks, ik weet niks’. Maar ik dacht: hoe maak ik het dan af? Instinctief kwam ik op het idee van die kus.

Je kunt die op zoveel manieren interpreteren. Ik ga het ook niet verklappen. Misschien weet ik het niet eens of verrast iemand mij met een interpretatie. Ik vond in ieder geval dat het gevoelsmatig klopte. En hij speelt het ook heel goed. Hij pakte het ook meteen op.’

Welke bijdrage levert de film in de actuele discussie over ‘wat kunst nou in essentie tot kunst maakt’?

‘Dat is niet mijn drive geweest om deze film te maken. Maar onvermijdelijk raak je aan die kwestie. En die wordt aangesneden door die dronkemansruzie tussen hem en Jólanka, na dat nazi feestje. Als ze in het nazi jasje heeft geposeerd.

Ze heeft dan al eerder gezegd: ik wil Han van Meegeren zien en niet al die namaak Vermeers. Die discussie gaat eigenlijk over “wat is kunst”. En zij heeft dan al gezegd “in het duister op de rand van de afgrond…” nou goed. Dus daar wordt de essentie van kunst wel aangesneden zonder dat je het nou tot onderwerp verheft. Dat is een cruciaal moment. Ik vond wel dat dát gezegd moest worden in de film: wat is kunst.

Wat maakt kunst tot kunst? Dat zegt criticus Bredius veel eerder al wanneer hij in de kunstenaars sociëteit Han van Meegeren afbreekt met zijn expositie. “De ambachtsman wordt kunstenaar als hij door de goden wordt aangeraakt. En is dat wat Han van Meegeren doet nu kunst of een ambachtelijke vaardigheid?“

Ambacht lijkt mij een voorwaarde voor kunst. Maar wanneer wordt ambacht een kunst? De film snijdt dit onderwerp wel degelijk aan, maar geeft geen antwoord op de vraag of “mijn” Han van Meegeren in de film nu kunst heeft gemaakt of dat dit ambacht is. Ik heb mijzelf nooit ten doel gesteld om dat oordeel te vellen.’

Zie je onder de nieuwe generatie filmmakers nog iemand waar je door beïnvloed wordt.

‘Als het een goeie film is dan wordt je er, zonder dat je het vaak in de gaten hebt, door beïnvloed. Het kan zijn door het gebruik van de camera, kleur of manier van acteren. Het kan van alles zijn. Een enkele keer heb ik wel dat ik denk: wauw, dat vind ik echt goed. Dat is zelden, maar wel heel prettig al het gebeurt.’

La grande bellezza van Paolo Sorrentino bijvoorbeeld?

‘Dat is natuurlijk meesterlijk, maar dat is niet het soort film wat ik zou willen of kunnen maken. Dat is hyper esthetiek. Dat is niet mijn stijl. Ik ben wel erg van de esthetiek, maar niet de esthetiek an sich. Dat is niet mijn ding. Maar ik vind het echt een hele goeie filmmaker. Ik heb ook zijn oudere films gezien. En niet te vergeten zijn laatste film “Youth”. Hij is een hele goeie regisseur. Hij is wel een van de mensen die bij dat rijtje past.

Maar bijvoorbeeld Alejandro González Iñárritu, Mexicsaanse filmer, die moet je zien. Hem vind ik al van begin af aan al zoveel klasse hebben. Maar ook de Coen brothers. In Nederland vind ik Jim Taihuttu van de film Wolf (2013) heel interessant.

Dus ze zijn er wel, maar ik ben nooit bezig om een scene na te maken. Ik citeer wel eens een film van vijftig jaar geleden. Ik vind het leuk om die knipoog te geven, maar elke volgende film is weer anders.’

Surrender to the arts

Surrender to the arts

About the authorship of director Rudolf van der Berg and how this influences his film “A Real Vermeer”.